Dag op dag 77 jaar geleden ...
Raymond IMPANIS verloor de Tour die hij had kunnen winnen
Vrijdag 27 juni 1947: de derde rit van de Tour een marathon (314 km.) van Brussel naar Luxembourg), gewonnen door de Italiaan Aldo Ronconi, die er net geen elf uur over deed en met ruime voorsprong won. Het was bloedheet. Ukkel noteerde 36,6 graden, een absoluut record dat langdurig zou standhouden. Er rolden bijna letterlijk koppen.
Raymond Impanis arriveerde als 12de en beperkte het tijdsverlies tot 18 minuten in tegenstelling tot vooral Raphaël Géminiani (op ruim 42 minuten) en Ferdi Kübler (op bijna anderhalf uur).
Géminiani en Kübler hielden het gauw voor bekeken. Impanis hield vol en kwam nog uit een eervolle zesde eindplaats. Op zijn 21ste had hij de jongste winnaar van de Tour kunnen zijn. Dat dit uitbleef, daar lag de foute (zwarte!) maillot aan de basis van. Impanis hield er ook nog een speklaagje op na, hij verdampte bijna en moest af en toe de luwte opzoeken, anders had hij richting Luxembourg minder tijd verloren en het de dagen daarna niet hebben laten lopen met het oog op een dagzege. Aan de voet van de Alpen was hij niettemin negende in de tussenstand met 24 minuten meer dan René Vietto, die op de tweede dag in Brussel krachtig de macht had gegrepen. Impanis bekommerde zich nog steeds niet om het klassement, het was hem om een dagzege te doen. Die behaalde hij pas twee dagen vòòr het einde maar zowaar in de langste tijdrit (139 km.!) ooit van de Tour tussen Vannes en Saint-Brieuc, waarover geletruidrager Vietto bijna een kwartier meer deed. Die was leider af, viel zelfs terug naar de vierde plaats in de tussenstand en werd tenslotte vijfde net vòòr Impanis, Raymond deed ei zo na nog haasje over met René.
Hoger dan die fraaie zesde eindplaats klom Impanis nietr meer in de Tour. Hij eindigde wel derde in de Vuelta van 1956 en zevende in de Giro van 1957.
Impanis onderscheidde zich het meest in de grote ééndagskoersen en werd één van de acht die in hetzelfde jaar Vlaanderen én Roubaix wonnen, net als de Zwitser Henri Suter in 1923, gevolgd door acht Vlamingen: Romain Gijssels (1932), Gaston Rebry (1934), Raymond Impanis (1954), Fred De Bruyne (1957), Rik Van Looy (1962), Roger De Vlaeminck (1977) en Peter Van Petegem(2003) en Tom Boonen (2005 én 2012).
Raymond Impanis liet er ook nog Paris-Nice (toen nog Paris - Côte d’Azur) aan voorafgaan. Hij zette de tweede rit (naar Saint-Etienne) naar zijn pedalen en zou dat ’s anderendaags in Vergese herhaald hebben indien Fausto Coppi hem niet gesmeekt had om daar te mogen winnen, wat Raymond hem wijselijk toestond. In de afsluitende lange (51,5 km.) tijdrit van Cannes naar Nice was de 20-jarige Jacques Anquetil (die 5,5 maand eerder de eerste van negen GP des Nations had gewonnen) de enige die beter deed dan het bakkertje van Berg (Kampenhout), die het tijdverschil onder de halve minuut hield.
Raymond was helemaal klaar voor de veldtocht van april die hem de dubbelslag Vlaanderen - Roubaix opleverde. Een maand later werd hij al voor de derde keer tweede (na de Luxemburger Marcel Ernzer) in Liège-Bastogne-Liège, de klassieker die hem nog het best lag maar waarin hij ook het jaar daarop zou blijven steken op de dichtste ereplaats. Die keer in 1955 had hij moeten winnen. Hij reed op kop met zijn Peugeot-kompaan Stan Ockers, die daags voordien La Fleche Wallonne had gewonnen. Impanis was die dag de beste van de twee én de snelste. Het was dus zijn beurt voor de hoogste honneurs, maar wat deed die voor de buitenwereld zo empathische Stan: hij demarreerde in de laatste hectometers vanachter Raymonds rug. Tussen beiden kwam het nooit meer goed. Ockers was meestal goedlachs en straalde minzaamheid uit maar was voor velen niet de meest betrouwbare van het peloton. Toch werd Stan vier maanden later in Frascati op onwaarschijnlijke wijze wereldkampioen. Men had Raymond geheel onterecht uit de Belgische selectie gelaten. Wat een arrangement!
Raymond Impanis won hij ook tweemaal Gent-Wevelgem (1952 en 1953) en het zouden er drie geweest zijn indien hij in 1948 in de slotfase geen kader had gebroken waardoor hij op een vrouwenfiets verder moest om vierde te worden.
Zijn strafste nummer zette Impanis wellicht neer in La Flèche Wallonne van 1957 toen hij reeds in de beginfase vijftien anderen meelokte in een onverhoeds avontuur. Hij wilde die koers, waarin hij in 1950 tweede en in 1952 derde was geworden, absoluut winnen en zette zich als een lokomotief aan de kop van dat treintje dat almaar meer wagonnetjes achterliet. Enkel René Privat (die in 1960 de eerste Milano-Sanremo mèt de Poggio zou winnen) kon zich min of meer (+47”) in zijn buurt handhaven, de anderen volgden op minuten.
Impanis had veel van ein Übermensch, die op zijn beste dagen beukte tot de concurrentie het begaf was het handelsmerk van het kloeke Vlaams-Brabantse trainingsbeest. Raymond beleefde een Spartaanse jeugd. Vanaf zijn zeventiende moest hij bovendien met een heuse handicap verder: tijdens één van zijn eerste koersen knalde hij in Tremelo vol op een electriciteitspaal waarna hij de rechterarm voor de rest van zijn dagen nooit meer voluit kon plooien, maar … “what doesn't kill me makes me stronger”.
En of Raymond sterk en gestaald was, hij kon de pijngrens vèr voor zich uit duwen en dat rendeerde. Hij werd te weinig in één adem vernoemd met de andere naoorlogse coryfeeën Briek Schotte, Stan Ockers, Rik Van Steenbergen, Rik Van Looy, Fred De Bruyne, ….. zelfs al was hij uit hetzelfde fineerhout gesneden als Sean Kelly en Laurent Jalabert: absolute top in de klassiekers en een subtopper in de klassementswedstrijden.
Na zijn aktieve carrière kon Raymond Impanis zich nog langdurig in zijn favoriete omgeving handhaven als pionier van de radioverbindingen die de koersontwikkelingen vanuit zijn Skoda naar de aankomst doorbriefte. Hij overleed op oudejaarsavond 2010 ruim twee maanden na zijn 85ste verjaardag.