vrijdag 22 mei 2020

Tijdens de chaotische jaren tachtig 

De invasie van de
Engelstaligen

Het internationale wielrennen is langdurig een drielandentornooi geweest van België, Frankrijk en Italië. Globaal hebben ze nog steeds een kleine meerderheid maar er zijn een pak landen en twee continenten bijgekomen. Enkel Azië en Afrika blijven achter en dat lijkt niet gauw te zullen veranderen. 
Het waren vooral de engelssprekenden die de soevereiniteit van de traditionele wielerlanden naar de kroon staken. De Britse eilandengroep (Engeland, Ierland en Schotland) lag aan de basis.
Brian Robinson, die in 1957 derde werd in Milano-Sanremo, was in 1958 de eerste Brit die (in Brest) een dagzege behaalde in de Tour. Dat herhaalde hij (in Châlon-sur-Saône) in 1959. In 1961 won hij het Critérium du Dauphiné. De inmiddels bijna 90-jarige Robinson werd tijdens de aansluitende jaren ruim overstegen door Tom Simpson, die vooral de Ronde van Vlaanderen 1961,  Milano-Sanremo 1964, de Giro di Lombardia 1965 en Paris-Nice 1967 won en in 1965 in Lasarte (Sp.) wereldkampioen werd. Missie volbracht en toch wilde Tom bovenal de Tour winnen en die té hooggegrepen obsessie werd hem in 1967 fataal op de verzengende Mont-Ventoux. Het zag er langdurig naar uit dat hij de best prestérende Brit aller tijden zou blijven maar in de 21ste eeuw werd hij overtroffen door de rittenkoning (en wereldkampioen in Kopenhagen 2011) Mark Cavendish (48 dagzeges in de grote ronden) en door klassementsrenner Chris Froome (achtvoudig winnaar van grote ronden: de Tour in 2013, 2014, 2016 en 2017; van de Vuelta in 2011 en 2017; van de Giro in 2018).  
Niet Sean Kelly noch Stephen Roche was de basislegger van de Ierse voetafdruk op de internationale bühne, maar wel Seamus Elliott die in 1959 de Omloop het Volk won van zijn illustere medevluchter Fred De Bruyne en in Salo 1962 (na zijn zwager Jean Stablinski) vice-wereldkampioen werd. Dat jaar werd hij ook derde in de Vuelta. In de Tour van 1963 won hij de rit naar Roubaix en droeg gedurende drie dagen de gele trui. Met Jean Stablinski kon hij niet door één en dezelfde deur. Shay hield er een even flamboyante als duistere levensstijl op na tot hij begin mei 1971 uit het leven stapte of hielpen zijn vijanden hem een handje?
Seamus Elliott kon niet tippen aan Sean Kelly en Stephen Roche, die in de jaren tachtig van hun kleine land een grote wielernatie maakten, zoals overduidelijk zal blijken uit de lijstjes eerstdaags zal publiceren.
En dan is er nog het Schots curiosum Robert Millar, een transgender die zich tot Philippa York liet ombouwen. Zij was als hij een solide klassementsrenner: vierde (en eigenaar der bolletjestrui van de bergprijs) in de Tour van 1984, tweede (na Pedro Delgado respectievelijk Alvaro Pino) in de Vuelta van 1985 en 1986, tweede (na Stephen Roche) in de Giro van 1987. De koersende meisjes uit die periode boffen dat Robert Millar er toen al niet aan dacht om tot Philippa York te transformeren. 

De Amerikanen staken een eerste keer de neus aan het venster met Joseph Magnani die in Reims (elf minuten na Theo Middelkamp) zevende en laatst aankomende werd in het wereldkampioenschap van 1947. Voor de globetrobber betekende het veel meer dat hij aan de zijde van Gino Bartali en Fausto Coppi in 1946 aan de Giro kon deelnemen tot hij in de dertiende rit na een zware val tot opgave werd gedwongen. Joseph Magnani wilde in 1948 aan de Tour deelnemen maar zijn plaats in een klein anglo-saksisch team werd afgekocht door de Canadees Pierre Cachon. De volgende Amerikaan liet op zich wachten tot in 1976: Mike Neel, die tiende werd in het door Freddy Maertens gewonnen wereldkampioenschap in Ostuni. Zij die na Magnani en Neel kwamen, stelden veel meer voor. 
Met Andy Hampsten (winnaar van de Giro 1988), Greg LeMond (winnaar van de Tour in 1986, 1989 en 1990, wereldkampioen in 1983 en 1989) en Lance Armstrong (wereldkampioen in Oslo 1993 en zeven keer op een rij Tourwinnaar vanaf 1999) werden in chronologische orde absolute coryfeeën afgeleverd. Geen van hen was weliswaar onbesproken maar dat waren hun overwonnen rivalen al evenmin.

Buurland Canada moest met een kleiner marktaandeel genoegen nemen maar had met de als een voetzoeker spurtende Steve Bauer (Olympisch zilver in Los Angeles 1984, ereplaatsen in vrijwel àlle klassiekers en bovenal vierde in de Tour van 1984, gelardeerd met een dagzege) en de oorspronkelijke mountainbiker Ryder Hesjedal (winnaar van de Giro 2012) toch ook ‘schoon volk’ in huis. Mexico hield het bij vier enkelingen, van wie Raul Alcala (vooral achtste in de Tour van 1989 en 1990 met telkens een dagzege) vèruit de meest flamboyante was.

Last but not least is er Australië. Ron Murray begon er mee in 1959 met een verdienstelijke vijftiende plaats op het wereldkampioenschap in Zandvoort. De volgende was Donald Allan, die in 1975 een dagzege behaalde in de Vuelta en negende werd op het wereldkampioenschap 1976 in Ostuni. Allan onderscheidde hij zich in 71 zesdaagsen, waarvan hij er vijftien won, vooral met Danny Clark die - na Patrick Sercu (88) - de meeste zesdaagsen (74) won. Phil Anderson brak de ban helemaal. Hij won de Amstel Gold Race 1983 en haalde het podium in Vlaanderen, Liège-Bastogne-Liège en in Lombardia; werd zevende in de Giro en tweemaal vijfde in de Tour. In beide grote ronden behaalde hij twee dagzeges. Skippy leek voor altijd de beste Australische coureur te blijven maar toen kwam Cadel Evans. Onhebbelijke Cuddles won de twee voornaamste koersen: het wereldkampioenschap in Mendrisio 2009 en de Tour in 2011. Hij werd ook derde in de Vuelta 2009 en in de Giro 2013. 
Andere toppers waren Matthew Goss (Milano-Sanremo 2011 en dat jaar ook vice-wereldkampioen), Simon Gerrans (winnaar Liège-Bastogne-Liège 2014 en vice-wereldkampioen) en Matthew Hayman (die Tom Boonen in 2016 van een recordzege hield in Paris-Roubaix). Aan Michael Matthews, de wereldkampioen der beloften in 2010, om bij hen aan te sluiten na een resem dichte ereplaatsen. 
En dan was er nog Robbie McEwen, de gedrongen bolide die negen dagzeges behaalde in de Giro en een dozijn in de Tour. Robbie zou in 2002 wereldkampioen geworden zijn indien Mario Cipollini in Zolder niet door de Italiaanse squadra niet over de finish had getild. Caleb Ewan is McEwens opvolger. 
Ook inzake hardrijders had Down Under geen tekort. Michael Rogers scoorde vanaf 2003 een loepzuivere hattrick in het WK tijdrijden. Rohan Dennis heeft hem inmiddels naar de kroon gestoken: wereldkampioen in Innsbruck 2018 en in Harrogate 2019 na evenveel titels in het ploegentijdrijden (Ponferrada 2014 en Richmond 2015). 
Er is ook de allrounder Richie Porte die helaas niet uitmunt in rijvaardigheid, wat hem toch niet belette om Paris-Nice 2013 en 2015, Catalunya 2015, Romandië 2017 en Zwitserland 2018 te winnen en zevende te worden in de Giro 2010 en vijfde in de Tour 2016. 
Australië is de absolute runner up onder de Engelssprekende coureurs. De Verenigde Staten daarentegen kenden een gigantische terugval. Colombia en andere Zuid-Amerikaanse hebben de vrijgekomen ruimte ingenomen. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten