donderdag 19 september 2019

De vergeten 100ste geboortedag van
Fausto Coppi
 Oeps, rrrats vergéten: de 100ste geboortedag van Fausto Coppi vorige zondag, acht dagen na die van Briek Schotte. Foei; ik schroom mij evenwel niet als enige, ook de traditionele media schonken er geen aandacht aan, ik wil het bij deze alsnog graag goedmaken..

Fausto Coppi was halfweg de 20ste eeuw de grootste sensatie uit de wielergeschiedenis. Hij werd aangeworven door het fietsenmerk Legnano, waarvan Gino Bartali al langer deel uitmaakte en vooral in die kleuren zijn palmares uitbouwde. Fausto maakte zijn debuut in de Giro van 1940 en werd dus logisch aangemaand om in dienst te rijden van de gevestigde kampioen. Hij was amper twintig en wilde toch al zèlf kopman zijn. Hij won en Bartali werd pas negende op ruim drie kwartier. Tussen beide giganten zou het in de koers nooit meer helemaal goed komen. Bovendien werden ze uiteengereten door hun verschil in filosofische opvatting: Gino was de godvruchtige, Fausto de heidense. Dat zal ook wel meegespeeld hebben in de “taakverdeling” tijdens de Tweede Wereldoorlog: Coppi werd naar het Tunesische front gestuurd en er krijgsgevangen gemaakt; Bartali bivakkeerde in het Vaticaan en was actief voor het Italiaanse verzet.
Na de bevrijding nam koersend Italië meteen weer de draad op in 1946. Coppi opende met een groots nummer in Milano-Sanremo. Hij rondde een marathon-ontsnapping af en won met minstens een kwartier voorsprong op de anderen, Bartali werd vierde op … 18’30”. Het verschil tussen beide antagonisten bedroeg amper driekwart minuut in de Giro, die Coppi ook zou winnen in ’49, ’52 en ’53. In ’49 en in ’52 deed hij dat in combinatie met winst in de Tour, wat niemand (zelfs Gino Bartali niet) hem had voorgedaan en wat hem slechts door vijf andere allergrootsten als Jacques Anquetil (1964), Eddy Merckx (1970, 1972 en 1974), Bernard Hinault (1982 en 1985), Stephen Roche (1987) en Miguel Indurain (1992 en 1993) zouden nadoen.
Fausto Coppi was dus een pionier in het voor zich uitschuiven van de zwaarste limieten, zoals hij dat ook was inzake het rijden per ploeg (squadra) en inzake doorgedreven al of niet koosjere medische begeleiding. Fausto was, zowel in ééndagswedstrijden als in de rittenkoersen, de beste van zijn generatie. Behalve driemaal Sanremo en vijf keer Lombardia won hij ook Paris-Roubaix in 1950 werd hij in 1952 (na Rik Van Steenbergen) en in 1955 (na Jean Forestier) tweede. In de Ronde van Vlaanderen en in Liège-Bastogne-Liège, die hij ongetwijfeld ook meer dan aankon, zette hij zelfs geen enkele keer aan. Hij won wel La Flèche Wallonne in 1950 en bijna ook de Omloop Het Volk in 1948. "Eén van mijn hardste koersen ooit", getuigde de Liguriaan. Alsof het nog zwaar genoeg was, reed hij twee keer lek, maar dat belette hem niet om op vijftien kilometer van de finish zijn zegetocht in te zetten. De samenspannende autochtonen haalden hem evenwel terug maar nog hield Fausto een cartouche over om in de spurt te winnen. Hij werd evenwel (in plaats van helemaal te worden uitgesloten) inconsequent naar de tweede plaats teruggezet omdat hij bij zijn tweede bandbreuk gedepanneerd werd door René WalschotSylvain Grysolle kreeg daardoor de zege in de schoot geworpen tot grote wanhoop van de organisatoren die veel liever de campionissimo als de laureaat van hun vierde editie hadden gehuldigd. Eén en ander heeft ongetwijfeld meegespeeld in het feit dat Fausto Coppi nooit meer naar Vlaanderen terugkeerde, zelfs niet voor de Ronde van Vlaanderen.
Fausto Coppi leed zijn pijnlijkste nederlaag in de Giro di Lombardia 1956. Op zijn 37ste wilde hij, met een zesde zege, een bleek seizoen bijkleuren. Hij kon er zich evenwel niet uit de voeten maken voor de tien jaar jongere en veel snellere André Darrigade die hem in het halfduister logisch klopte in de spurt. 1956 was voor Fausto Coppi hoegenaamd geen verblijdend jaar. Jacques Anquetil had in juni zijn veertien jaar oude werelduurecord met 288 meter verbeterd en op 46,159 km. gebracht.
1953 was, met een vijfde Giro als enige grote overwinning, niet zijn allerbeste seizoen. Dat werd op de voorlaatste dag van augustus meer dan goedgemaakt met zijn eerste en enige regenboogtrui. In Lugano, waar hij qua parcours met de Crespara (1620 m.) als “dak” op zijn wenken werd bediend, viel hem een ongekende superdag te beurt. Hij hield zich gedeisd tot halfkoers, wanneer hij met Louison BobetNino DefilippisPasquale FornaraRaphaël GeminianiFerdi Kübler en Stan Ockersbij elf vroege vluchters (onder wie Germain Derycke en Charly Gaul) aansloot. Coppi zette meteen door en Derycke was de enige die hem kon volgen maar niet meer op de ultieme beklimming van de Crespara. Fausto reed tijdens de laatste tien kilometer nog ruim zes (!) minuten weg van Germain. Stan Ockers (+ 7’29”), Michele GiSmondi(+ 7’40”), Nino Defilippis en Charly Gaul (+ 9’17”) waren de enigen met minder dan tien minuten achterstand op de losgeslagen campionissimo. En toch zou Stan Ockers Fausto Coppi twee jaar later in Frascati overtreffen met een nog straffere greep van de regenboogtrui.
Fausto was behalve een veel gevierde ook een vaak tragische figuur: ondervoed tijdens zijn jeugd, uitgemergeld teruggekeerd van zijn Tunesische krijgsgevangenschap, met een frequent opspélende maag als tol, waarvoor hij zich aan een strikt dieet hield. Daartegenover stond dat hij de omstandigheden, die hij wèl in de hand had, optimaliseerde met de beste soigneurs, ploegleiders (niet in het minst Lomme Driessens) en mecaniciens. Bianchi en Campagnolo zorgden voor het beste materiaal en zijn entourage voor uitgekiende trainingsschema’s. Fausto was zijn tijd vèr vooruit en dat hielp hem het verschil met de anderen uitdiepen. Op 29 juni 1951 verloor hij zijn vier jaar jonge broer Serse (de gedeelde winnaar van Paris-Roubaix 1949) die tijdens de Giro del Piemonte met zijn voorwiel in de tramrails haperde en zonder helm loodzwaar op zijn hoofd neerplofte.

Wat Fausto Coppi vooral een mix van hemelse en helse dagen opleverde, was zijn fel gecontesteerde relatie met Giulia Locatelli, die net als Fausto gehuwd was. In dat tijdvak ging het als een aardschok door het oerconservatief katholiek Italië. Veel tifosi keerden zich van deze “ketter” af. Giulia werd tot La Dame Bianca omgedoopt omdat zij aan de aankomsten steevast in het wit gekleed en dus niet bepaald discreet haar opwachting maakte. De vendetta ging zo ver dat hun liefdesbaby in 1955 in Buenos Aires geboren werd. Het jongentje kreeg de toepasselijke naam Faustinomee maar zou nooit koersen. Hij werd liever architect in Novi Ligure (de geboorteplaats van zijn papa) en hij gaf de fietsenfabriek Masciaghi mandaat om de fietsen Fausto Coppi in het leven te roepen. 

Nogal het meest tragisch van al was Fausto’s “zwarte” dood op 2 januari 1960. Hij overleed in Tortona aan de gevolgen van malaria, opgelopen in Opper-Volta, nu Burkina Fasso. De symptomen werden te laat onderkend en de dokters dienden hem medicijnen toe ter bestrijding van een… longontsteking. Die medicatie werkte averechts en versnelde zijn ziekteproces, waardoor men kon het amper 40-jarige campionissimo niet meer kon redden. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten