Tourzege in 1956 bleek ‘n vergiftigd geschenk
Roger WALKOWIAK
bitter weinigen die hem
zijn toevalstreffer gunden
Dat hij volkomen vanuit het niets opdoemde, is pertinent onwaar maar indien je op zijn eindzegekansen in de Tour van 1956 had gewed, dan had je hem allicht aan honderdduizend tegen één kunnen spelen.
Met een tweede plaats (na Ugo Anzile) in de Tour de l’Ouest 1952, een tweede (na Jean-Pierre Munch) in Paris-Nice en een achtste in Milano-Sanremo in 1953, een derde in de Tour de l’Ouest 1954 en een tweede (na Louison Bobet) in het Critérium du Dauphiné 1955 en een dagzege in de Vuelta 1956 was de oorspronkelijke Pool bij momenten een subtopper.
De Tour had hij driemaal als régional gereden: 57ste in 1952, 47ste in 1953 en opgave in 1955. Van een vierde deelname leek hij in 1956 uitgesloten tot Gilbert Bauvin door de Franse nationale ploeg werd opgevorderd zodat er bij Nord-Est - Centre een plaatsje vrijkwam waardoor Walko alsnog kon starten. Deze twee die ter elfder ure stuivertje wisselden zou één en twee worden in de 43ste Tour.
Fausto Coppi, Hugo Koblet en Ferdi Kübler hadden definitief afscheid genomen van de Tour. Ook titelverdediger Louison Bobet ontbrak en dus zouden (in alfabetische orde) Federico Bahamontes, Jean Brankart, Pasquale Fornara, Charly Gaul, Raphaël Geminiani, Gastone Nencini of wereldkampioen Stan Ockers hem opvolgen. In een knotsgekke Tour was dat evenwel zonder de waard-Walkowiak gerekend.
Wie niet (even) sterk is, moet dus slim zijn al was het niet voor de eind- maar voor een dagzege dat hij tweemaal meeschoof in een échappée-bidon die het tot aan de finish uitzong. In Lorient waren de tijdsverschillen nog begrensd maar ’s anderendaags arriveerde Walko met dertig anderen in Angers negentien minuten eerder dan de ingedommelde favorietengroep. Alessandro Fantini, die vijf jaar later op zijn 29ste zou verongelukken op het eind van de zesde rit der Deutschland Tour, won de rit en Walkowiak (19de in de daguitslag) kwam afgetekend in het bezit van le maillot jaune maar er werd verondersteld dat ze hem naderhand wel in één of andere berm van het hooggebergte total loss zouden terugvinden. Niet dus want petit Roger overleefde de Pyreneeën en kwam nòg béter uit de hoek in de Alpen met zowaar een aanval op de hypersteile Croix de Fer. Hij bereikte Grenoble in het gezelschap van Bahamontes en Nencini en heroverde de gele trui. Ook in de twee overige Alpenritten hield hij kloek stand en zelfs de 73 km. tijdrit naar Lyon haalde hem (24ste) niet van zijn sokkel.
De meeste media accepteerden wel maar apprecieerden niet dat un régional de belangrijkste koers van het jaar had gewonnen met als schampere voetnoot dat hij géén dagzege had behaald. Men had er beter bijgeplaatst dat hij zelfs voor de bergprijs uitkwam op een knappe zesde plaats.
De beste Roger Walkowiak zag men niet meer terug. Als titelverdediger moest hij, in een diep verloren positie, op vier dagen van het einde, met dysenterie (chronische diarree met bloedafscheiding) opgeven en in 1958 werd hij anoniem 75ste.
Het werd een hype om Walko te demoniseren, zelfs Tourdirecteur Jacques Goddet deed eraan mee alsof de oorspronkelijke Pool een hold up had gepleegd. Hij sprak de bitter gevleugelde woorden “het applaus van de toeschouwers klonk als een klaaglied dat wreed neerviel op het moreel van de winnaar”.
Roger Walkowiak werd in zijn beste gedaante aanzien als een trait d’union tussen Louison Bobet en Jacques Anquetil. Goddet had die giftige pijlen beter gericht op de schaamteloos falende favorieten. Zelfs een absolute ééndagsvlieg als Harm Ottenbros, die in 1970 totaal ongepast het allermooiste rennershirt mocht showen, genoot meer respect.
Het bleef de zachtmoedige Roger Walkowiak al te langdurig achtervolgen, tot in zijn horecazaak ‘Les Tartasses’ in Montluçon toe. Hoe wreed kunnen jaloerse lui doen tegen een mazzel hebbende medemens? Roger werd er tijdelijk verbitterd door maar vermande zich tenslotte, vond rust als kunstschilder om bijna negentig jaar te worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten