Italo ZILIOLI, die Anquetil
moest verdringen, werd de
luitenant van Eddy Merckx
moest verdringen, werd de
luitenant van Eddy Merckx
In de vroege jaren zestig van vorige eeuw leek hij, na drie tweede plaatsen op een rij, de witte merel om Jacques Anquetil in de Tour van zijn sokkel te stoten. De Turijner wist zelf wel beter want hij stelde zijn debuut in ‘la grande boucle’ uit tot in 1968, waaruit hij, tien dagen na zijn tweede plaats (na Charly Grosskost) in de openingsrit naar Esch-sur-Alzette (Lux.), tijdens de koninginnenrit der Pyreneeën van Pau naar Saint-Gaudens geruisloos verdween. In de tussenstand bekleedde hij een diep verloren positie. Indien hij de Tour had kunnen winnen dan had het in 1968 moeten gebeuren.
Niet dus en dat wedervaren deed hem besluiten dat de Tour, in tegenstelling tot de Giro, geen spek voor zijn bek was. Toch wilde hij in een andere rol naar de Tour terugkeren en dus koos hij in 1970 bij Faemino-Faema de zijde van Eddy Merckx. Drie weken na zijn vijfde plaats in de door Eddy gewonnen Giro opende Italo ook sterk in de Tour met een dagzege in Angers, waar hij ook de gele trui overnam van Merckx, die daar allesbehalve vrolijk van werd en dat ook liet blijken. Dat moet hun samenwerking verzuurd hebben want die werd al na één seizoen beëindigd.
Op zijn 28ste had de scherpe Italiaan zijn beste seizoenen al achter de rug. Als 21-jarige neo maakte hij een spraakmakende entree met, na een dagzege in de Tour de Suisse, een exquise nazomer en herfst met opeenvolgende successen in de Tre Valle Varesine, de Giro dell’Appennino, de Giro del Veneto en de Giro dell’Emilia. Hij werd meteen tot de nieuwe Coppi verheven en meer nog nadat hij het jaar daarop als 22-jarige tweede werd in dé Giro, met slechts 1’22” meer dan Jacques Anquetil, die hem meteen daadwerkelijke duidelijk maakte dat hij en niemand anders de opvolger was van Fausto. De Normandiër voegde de daad bij het woord en won, zoals Coppi in 1949 en 1952, in 1964 na de Giro ook de Tour.
Italo Zilioli bleef ook in 1965 (Vittorio Adorni) en in 1966 (Gianni Motta) steken op de dichtste ereplaats. Daarop volgden nog vierde (1968), derde (1969) en vijfde (1970) plaatsen. Met één ander komt Italio in mijn allertijdse palmares ranking van de Giro uit op de zestiende plaats net na Franco Balmanion, die met minder intrinsieke klasse maar met meer accuratesse de Giro won in 1962 en in 1963 en tweede werd in 1967, het jaar dat hij derde werd in de Tour.
De eerlijkheid gebiedt Italo Zilioli om ootmoedig toe te geven dat tijdrijden zijn minste capaciteit was, wat een gelimiteerd vermogen aan het licht brengt.
Standvastig was hij anders wel. Indien Roger De Vlaeminck daarop had kunnen terugvallen of Zilioli op het talent van Roger dan zouden ze allebei driemaal de Giro hebben gewonnen en ook voor het eindpodium van de Tour in aanmerking zijn gekomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten