Oeps: eerst vergeten dat hij eergisteren 70 werd …
Naoorlogs palmares van Francesco MOSER nòg stràffer dan dat van COPPI en GIMONDI
Francesco Moser had net als de Zweed Gösta Petterson drie koersende (oudere) broers. Aldo, de oudste van de vier, overleed in december 2020 twee maanden vòòr zijn 87ste verjaardag. Enzo stierf op zijn 67ste in 2008. Diego (°1947) is de minst illustere van het kwartet. Zijn zoon Moreno bracht de naam Moser terug in the picture. Hij won tweemaal de Trofeo Laigueglia (2012 en 2018), de Rund um den Finanzplatz Eschborn-Frankfurt 2012, de Tour de Pologne 2012 (ook twee dagzeges) en bovenal de Strade Bianche 2013, waarin hij onder anderen Peter Sagan, Fabian Cancellara en Greg Van Avermaet afhield.
Symbolisch was dat Aldo op 27 mei 1971 zijn ultieme maglia rosa veroverde, één maand vòòr Francesco de baby Giro won. Dat was het begin van iets heel moois. Na de Olympische wegrit van München 1972, gewonnen door Hennie Kuiper waarin hij achtste werd, werd Checco contractrenner bij Filotex. Van dan af ging het snel. In zijn eerste Giro behaalde hij al een dagzege. 22 andere zouden volgen. De Giro was de filo rosa door zijn carrière. Men ging er langdurig van uit dat hij die enkel op punten kon winnen (wat hij in 1976, 1977, 1978 en 1982 deed) maar in 1984 slaagde hij daar toch in wat hij in 1985 (tweede na Bernard Hinault) en in 1986 (derde na Roberto Visentini en Giuseppe Saronni) bijna herhaalde.
Het palmares van Francesco Moser bevatte meer geledingen dan de Giro. Enkel de Tour, waarin hij in 1974 nochtans debuteerde met twee dagzeges en de zevende eindplaats, was hem te hooggegrepen. De Vuelta, waarin hij na eveneens twee dagzeges tiende werd in 1984 in de aanloop naar de Giro, kon hem en zijn sponsors amper inspireren.
De jongste Moser was bovenal een klassieke coureur, die drie van de vijf monumenten won: een loepzuivere hattrick vanaf 1978 in Paris-Roubaix, de Giro di Lombardia in 1975 en 1978 en tenslotte ook Milano-Sanremo in 1984, waarin hij het verschil maakte in de … afzink van de Poggio.
Moser nam in die Primavera een bizarre aanloop, had slechts één andere koers gereden, Milano-Torino (22ste). Hij had de voorafgaande weken en maanden evenwel niet stilgezeten want zowel op 19 en als op 23 januari had hij op een ‘anders geprofileerde’ fiets het werelduurrecord van Eddy Merckx uit 1972 met 1,477 respectievelijk 1,720 km. verbeterd.
Was Moser dan zoveel beter dan Merckx? Néén, maar Checco beriep zich behalve van de materiële ook van de meest progressieve wetenschappelijke begeleiding en dat stelde hem in staat om in zijn laatste drie van dertien Giro’s telkens het podium te halen en in 1984 zelfs de hoogste trede.
Zijn 51,151 km./u. zou negen jaar standhouden tot de Britse kosmonauten Graeme Obree en Chris Boardman hun opwachting maakten maar naderhand teruggefloten werden.
Francesco Moser won ei zo na ook de Ronde van Vlaanderen maar strandde in 1976 op Walter Planckaert en in 1980 op Michel Pollentier. Voor Liège-Bastogne-Liège haalde hij omdat die te dicht aanleunde bij de Giro, meestal de neus op, behalve in 1978 toen hij derde werd na Joseph Bruyère en Didi Thurau.
Het rateren van Vlaanderen en La Doyenne werd gecompenseerd door successen in de klassiekers net daaronder: Paris-Tours 1974, La Flèche Wallonne 1977 en Gent-Wevelgem 1979.
Een wereldtitel mocht in dat copieuze plaatje niet ontbreken. Die behaalde hij in San Cristobal 1977, waar hij zijn enige medevluchter Didi Thurau over de knie legde. Het viel hem te beurt één jaar na zijn tweede plaats in eigen land, meer bepaald in Ostuni waar tegen de Freddy Maertens van 1976 niets te beginnen viel. Dat herhaalde zich in 1978 op de Nürburgring, waar hij pijnlijk verrast werd door de verwoed aanklampende Gerrie Knetemann, die zijn vehikel een fractie eerder over de finishlijn gooide.
Francesco Moser werd in 1975, 1979 en 1981 kampioen van Italië en won in zijn thuisland nog aardig wat topkoersen.
Een notoire klassementsrenner was hij niet, al won hij behalve de Giro ook de Volta a Catalunya 1978 en Tirreno-Adriatico 1980 en 1981.
Ook in het tijdrijden liet hij zich niet onbetuigd. In de G.P. des Nations werd hij in 1978 en 1979 overtroffen door Bernard Hinault. De Trofeo Baracchi (een koppeltijdrit van pakweg 100 km.) won hij wel, vijf keer zelfs: in 1974 met Roy Schuiten, in 1975 met Gibi Baronchelli, in 1979 met Giuseppe Saronni, in 1984 met Bernard Hinault en in 1985 met Hans-Henrik Ørsted.
Sanson haalde het in 1978 in het hoofd om Francesco Moser en Roger De Vlaeminck onder één koersdak te verenigen. Twee hanen in één kippenren was géén goed plan, zeker niet voor Roger die al moeite had met het opstaan van zijn onvoorwaardelijke helper Johan De Muynck, die hij als een eeuwige knecht onder de knoet wilde houden.
Het huwelijk Moser - De Vlaeminck werd slechts één campagne volgehouden maar ook de twee jaren erna deed Checco in Paris-Roubaix beter dan Tseete. Het zegt veel over het vermogen van Moser om de na Eddy Merckx best prestérende ééndagscoureur in zijn favoriete koers naar de kroon te steken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten