dinsdag 7 april 2020

Eén van de besten kort vòòr 
en kort nà de Eerste Wereldoorlog

Marcel BUYSSE
de George Best van de koers


Marcel was niet de meest stichtende maar wel de meest getalenteerde van de Buysse-dynastie die vier koersende broers telde. In tegenstelling tot zijn drie jaar jongere broer Lucien, die weliswaar na een derde en een tweede plaats de Tour van 1926 won, kreeg Marcel geen standbeeld in zijn geboortedorp Wontergem. Die Buysse's heten eigenlijk Buyze en waren dus géén familie van Achiel Buysse, die vanaf 1940 een loepzuivere hattrick opzette in de Ronde van Vlaanderen.  

Marcel leek aanvankelijk een geroepene van God maar na een grondige persoonsverandering begon ook hij te koersen met de piste als ideale uitvalsbasis. Hij was een allrounder die zich vanaf 1912 met grote bijval op de Ronde van Vlaanderen maar bovenal op de Tour stortte.

In le grand boucle debuteerde hij in 1912 op zijn 22ste spraakmakend met de vierde eindplaats, wat hem het jaar daarop tot één van de favorieten bombardeerde. Hij loste de hoge verwachtingen in. Na ruime winst (11’ voorsprong) in de koninginnenrit der Pyreneeën (Luchon-Perpignan) kwam hij afgetekend aan de leiding in de tussenstand. Hij had evenwel na twee late bandbreuken een onreglementaire wielwissel doorgevoerd en dat bekocht hij met tien minuten straftijd. Hij reageerde met: ik win deze Tour toch met een uur voorsprong! Hij demonstreerde ook in de Alpen tot hij in de negende rit (van Aix-en-Provence naar Nice) tijdens de laatste meters van de col d’Estelle zijn stuurstang doormidden snokte en de afzink van zestien kilometer te voet moest afleggen want materiële averij moest je in die dagen zèlf herstellen, waar Marcel in zijn eentje niet toe in staat was. Eugène Christophe was net hetzelfde overkomen en de twee depanneerden mekaar maar arriveerden in de hoofdstad van de Côte d’Azur met 3u27’ achterstand op dag winnaar Firmin Lambot en op 3u12’ van de aanstaande eindwinnaar Philippe Thys. In die tijd werd er met uren gegoocheld als nu met minuten. Een niet eens aangeslagen Marcel maakte van de nood een deugd en won vier van de restérende ritten en schoof in het klassement op naar de derde plaats met 3u31’ meer dan Philippe Thys en Gustave Garrigou. “De morele winnaar van de 12de Tour” was eigenlijk nog te zacht uitgedrukt. Toch zou Marcel Buysse de Tour nooit winnen. Er was de onderbreking van de Eerste Wereldoorlog en bij de herneming in 1919 was het vet van Buysse’s soep. Hij was wat blij dat hij met zijn debuterende jongere broer Lucien mee naar huis kon nadat die zwaar gevallen was tijdens de tweede rit. Een afscheid in mineur van de Tour want twee maanden eerder had hij een nieuwe uitdaging gevonden in de Giro, waarin hij derde werd en het jaar daarop zesde. Dat had hij graag opgelijst met dagzeges maar hij strandde viermaal op de dichtste ereplaats.

Marcel Buysse had de oorlogsjaren ingezet met een eclatante zege in de Ronde van Vlaanderen, waarvoor Ludovic Feuillet (zijn Franse ploegleider bij Alcyon-Soly) hem aanvankelijk niet geselecteerd had omdat hij in de aanloop niet geleefd had zoals het een sportman betaamt. Tenslotte mocht hij toch starten én winnen, ondanks de woordbreuk van Ritten Van Lerberghe. Feuillet was niet aanwezig en moest dus ingelicht worden. Marcel stuurde hem een … rouwtelegram. Het was zijn mooiste moment uit die nare periode want hij werd op zeker ogenblik dood verklaard nadat hij door de Duitsers met meer anderen als gijzelaar was weggevoerd. Hij ontsnapte evenwel en keerde terug naar zijn thuis in Lotenhulle van waaruit hij zijn leven reorganiseerde. Na de oorlog runde hij samen met zijn vrouw Martha Santens gezin het befaamde Hotel-Restaurant ‘Contintental’ in de schaduw van het Sint-Pietersstation. Daar viel hij 3 oktober 1939, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog en anderhalve maand vòòr zijn vijftigste verjaardag, letterlijk dood nadat hij tijdens een uit de hand gelopen discussie een hartaanval had gekregen.

Marcel Buysse probeerde het ook in Paris-Roubaix maar bleef er in 1920, in dienst van zijn broer Lucien (die derde werd na Pol Deman en Eugène Christophe), steken op de tiende plaats. Als wegrenner had hij het beste gehad en dus verlegde hij zijn steven naar de zesdaagsen. Hij reed er dertig waarvan hij drie won (Brussel 1920, Gent 1922 en New York 1924 met Alfons Spiessens, Oscar Egg en Maurice Brocco als respectieve sidekicks). Zijn triomf in Gent had een aparte voorgeschiedenis. Hij daagde niet op en moest opgespoord worden. Hij werd saved by the bell op zijn kroegentocht teruggevonden zonder fiets en moest eerst met een occasioneel vehikel opdraven. Het drankorgel had het bestaan om Oscar Egg op hem te laten wachten. De Zwitser was niet de eerste de beste maar wel de regérende werelduurrecordhouder. Na een moeilijk begin en met een extra cognacshot (en allicht nog wat anders) kwam Marcel er gaandeweg door en won met twee ronden voorsprong. Voor Egg werd het een curieuze belévenis die nièt voor herhaling vatbaar was.

De overlevering heeft het uitsluitend over Marcel Buysse overmatig alcoholgebruik als exces, over vrouwen werd met geen woord gerept, anders had ik het in deze over een virtuele kruisbestuiving van George Best en Frank Vandenbroucke kunnen hebben.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten