zaterdag 9 november 2019


Memorabilia rond en wetenswaardigheden over 
’t Kuipke
met metronoom 
Patrick Sercu als spilfiguur

De alleréérste zesdaagse begon op 30 oktober 1922 op een demonteerbare piste van 210 meter in de grote hal van het Feest & Floraliënpaleis, dat opgebouwd werd voor de Wereldexpo van 1913. In 1927 werd een vaste piste van 160 meter in gebruik genomen, maar tijdens de jaren dertig telde de zesdaagse slechts twee edities. Vanaf 1947 werd er jaarlijks georganiseerd. In 1955 verhuisde de zesdaagse van het voorjaar naar november en dat bleek een uitstekende zet.
’t Kuipke werd in de nacht van 12 november 1962 door een brand totaal verwoest. Een toeschouwer had een sigaret naast butaangasflessen laten vallen. Die ontploften zodat de houten piste, het dak en de muren volledig in de vlammenzee opgingen. Het duurde tot in november 1965 eer ’t Kuipke uit zijn puinen herrees met een geijkte baanomtrek van 166,666 meter, zodat per kilometer zes ronden dienden te worden gereden. Haast symbolisch dat de piepjonge Eddy Merckx en de één jaar oudere Patrick Sercu de eerste winnaars werden. Het publiek ging figuurlijk uit het nieuwe dak. 

Oscar Daemers was de matchmaker. Hij was in 1927 (met Albert Maes als sidekick) zelf tweede geworden na Maurice Dewolf - Hilaire Hellebaut. De rasechte Gentenaar was ook bondscoach van de wegrenners en had lak aan verstoorders van de bestaande hiërarchische orde. Zo maande hij Jean-Pierre Monseré in het begin van het wereldkampioenschap in Leicester 1970 aan om zich “koest” te houden, waarop die fluks reageerde met:
“Ge peist gie zeker dat er in België mor een coureur is?!”
Daemers had het begrepen en Monseré werd enkele uren later wereldkampioen en won drie maanden later met Patrick Sercu de zesdaagse van Gent.

Oscar Daemers werd in 1974 opgevolgd door André D’hontde directeur van de n.v. Sport-Inn, die behalve de sportieve ook de zakelijke belangen van ’t Kuipke behartigde en op een meer moderne leest schoeide. Hij zette zich kordaat af tegen het publiek geheim dat de zesdaagsen een gearrangeerde boel waren. Combine aan zestig per uur, het is inderdaad een heikele oefening, laten wij het houden bij “winnen is een onderneming”. Een onderneming die niet altijd het beste maar vaker het (voor het zelfverklaarde kennerspubliek) meest interessante koppel lauwerde en dat was héél mééstal een duo met ronkende namen. Ook enkele vedetten van de weg mochten, dikbetaald, hun opwachting maken op voorwaarde dat ze behendig genoeg waren om op de hypersnelle piste mee te draaien en zij die dat niet konden werden sans gêne op vele tientallen ronden gevlamd.
De meeste zesdaagsen waren lucratief want in een vol huis gehouden als de winterse versie van de Gentse Feesten.
Patrick Sercu was de absolute grootmééster. Hij behaalde tussen 1965 en 1982 elf overwinningen, werd zesmaal tweede en één keer derde. Dat hij keer op keer aan een ideale kompaan gekoppeld werd, hielp natuurlijk maar wie zal ontkennen dat Patrick Sercu de Eddy Merckx van het baanwielrennen was, die - behalve 88 zesdaagse overwinningen - ook 65 titels veroverde. Ook dé twee andere koningen van het ovaal Rik Van Steenbergen en Peter Post werden er viermaal. 
Ook coryfeeën uit eigen streek als Etienne De Wilde, Iljo Keisse en Kenny De Ketele schreven of schrijven in het Citadelpark een lang en mooi verhaal, net als de ingeweken Danny Clark en Matthew Gilmore.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten