De minst besproken Planckaert was misschien dé beste van de drie
Willy PLANCKAERT
een Van Aert avant la lettre?
Zijn zoon Jo werd deze week ook al 51 jaar. Dat deed mij eraan denken dat zijn vader Willy (77) één van de meest veronachtzaamde coryfeeën uit het Vlaamse wielerarchief is. Onterecht, want Willy was intrinsiek misschien de beste van de drie, ik denk dat Walter en Eddy mij niet zouden tegenspreken.
Willy was een veelwinnaar bij de jeugd: als nieuweling en liefhebber (nu belofte) won hij 159 wedstrijden, waarvan ruim een kwart (44) alleen al in 1964. Het was een gebeurtenis wanneer Willy niet won. Eén van die zeldzame keren was helaas het WK voor liefhebbers in Sallanches, waar hij met ruim verschil de sprint won, helaas ‘slechts’ voor de tweede plaats want een zekere Eddy Merckx had zich voor hem wijselijk uit de voeten gemaakt om 27” eerder de finish te overschrijden. Dat wist Willy niet en dus stak hij naar goede gewoonte maar de beide armen de hoogte in. De ontnuchtering liet niet op zich wachten maar hakte er niet al te diep in want Willy was al veel erger gewoon. Die zomer verongelukte zijn 47-jarige papa Gaston, die nog een half jaar tussen leven en dood pendelde maar overleed op 12 augustus 1965. Moeder Gusta bleef (in de nasleep van de torenhoge hospitalisatiekosten, die ze zelf moesten ophoesten) in armoede achter met vijf kinderen. Ga daar maar eens voorstaan.
Willy werd in 1965, net vòòr zijn 21ste verjaardag, beroepsrenner bij Flandria-Romeo met een te verwaarlozen maandloon. Het gewin moest dus vooral van premies en prijzen komen. Willy behaalde meteen zeven overwinningen waarbij vooral de openingsrit van Paris-Luxembourg in Arras, waar hij het haalde van André Darrigade. Die mooiste overwinning viel hem te beurt twee weken na het overlijden van zijn vader. Willy zette zijn groot verdriet meteen in adrenaline om en dat hebben zijn concurrenten vanaf de lente van 1966 nog meer geweten. Willy werd opeenvolgend 5de in de Omloop Het Volk, 5de in de Ronde van Vlaanderen, 4de in Paris-Roubaix, 2de (na de ontsnapte Felice Gimondi) in Paris-Brussel), 5de in Liège-Bastogne-Liège en 3de in Frankfurt. De nog ontbrekende exponerende zege werd behaald hij in Paris-Luxembourg, meer bepaald in Bettembourg, waar hij een zekere Rik Van Looy klopte.
Willy was meteen klaar voor zijn groot debuut in de Tour, waarin hij al tijdens de eerste week drie dagzeges behaald (in de iconische plaatsen Dieppe, Caen en Bordeaux). Hij was op de derde dag in het bezit gekomen van de groene trui, zou hij met bravoure verdedigen en niet meer afstaan. Tourdirecteur Jacques Goddet keek bewonderend toe hoe Willy in de zwaarste Alpenrit over de Télégraphe en de Galibier met de beste klimmers meeschoof. Hij liet zich daarbij ontvallen dat hij in de oudste Planckaert een potentiële Tourwinnaar zag. In deze gaat toch een beetje de vergelijking met Wout Van Aert op.
Helaas zou het na half juli 1966 snel bergaf gaan met Willy, die bewust roofbouw op zijn jonge lichaam pleegde. Als houder van de groene trui werd hij naar alle mogelijke criteriums uitgenodigd en daar ging hij grif op in want er zat telkens een startpremie van 15.000 fr. aan vast, bijna het duizendvoud van wat hij indertijd als fietshersteller verdiende. Hij koerste 70 dagen onafgebroken, soms twee keer per dag en hotste vele honderden kilometers (ook ’s nachts) van hot naar her. Ploegleiders, managers en matchmakers persten hem uit als een citroen. Willy hield er geelzucht aan over en zijn prestatievermogen kreeg een lelijke knauw. Om zijn familie recht te houden zou hij desnoods vijf criteriums per etmaal hebben gereden.
In de klassiekers moest hij vanaf 1967 een rij achteruit maar in de Giro leek hij helemaal terug met een vroege dagzege in Napoli (vòòr Marino Basso en Michele Dancelli), één halfweg in Potenza en één op de slotdag in Milano (telkens vòòr Dino Zandegu, die enkele maanden eerder de Ronde van Vlaanderen had gewonnen).
En daarna opnieuw de Tour, die evenwel een afknapper werd en al op de achtste dag ‘buiten tijd’ op de Ballon d’Alsace eindigde nadat hij enkel in Saint Malo (8ste) en in Metz (7de) de top tien van de daguitslag had gehaald.
Eigenlijk kun je stellen dat de carrièrepiek van de 23-jarige Willy begin juli 1967 al voorbij was, zelfs al behaalde hij daarna nog een respectabel aantal mooie overwinningen (globaal 28 op de internationale kalender en 85 in het algemeen). Eerst koerste hij vele jaren in het kielzog van zijn jongere broers Walter en Eddy. Hij nam tot zijn … 44ste een profvergunning bij de verandabouwers Thaens en Van den Berghe voor wie hij als een ambassadeur optrad.
Op de inmiddels 77-jarige Willy Planckaert zit er kennelijk nog niet al teveel sleetwant eind oktober legde hij in ‘zijn’ Nevele de eed af als tijdelijk raadslid voor de N-VA.
Terug naar de insteek dan, zijn joviale zoon Jo, die ook een succesvol jeugdrenner was met bijna 100 overwinningen waaronder het BK en de Gouden Fiets Eddy Merckx bij de nieuwelingen in 1987, de Ronde van Vlaanderen junioren in 1988. Als contractrenner bleef hij onder de steile verwachtingen, al behaalde hij in de beroepscategorie toch 19 overwinningen op de uci-kalender. 13 april 1997 had zijn moment suprême kunnen brengen met, zeven jaar na zijn oom Eddy, een overwinning in Paris-Roubaix. De vermetele Frédéric Guesdon had zich evenwel beter gepositioneerd en bleef, behalve Jo, ook Johan Museeuw en Andrei Tchmil voor. Het was de enige keer dat Jo zijn papa Willy overtrof want de andere klassiekers waren hem kennelijk te hooggegrepen en in de grote ronden hoefde je hem al helemaal niets te verwachten. Mangelde het hem aan talent of aan karakter of een mix van beide? Eén zaak staat wel vast: indien Willy in dezelfde comfortzone als Jo had mogen koersen dan zou hij een uitpuilend palmares hebben bijeengefietst en waarmee hij, het veldrijden buiten beschouwing gelaten, opnieuw met Wout Van Aert zou vergeleken worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten