woensdag 2 februari 2022

 De bloedmooie wielerjaren eindigend op 2

 

Dit was 1952

Coppi en Kübler bissen

Anquetil en Van Looy melden zich

 

1952 bracht vooral het herhaalde huzarenstuk van Fausto Coppi die, net als in 1949, eerst de Giro en vervolgens de Tour won, telkens opgelijst met drie dagzeges. Hij deed dat in 1952 met evenveel bravoure: nòg méér (3+5) dagzeges en nòg grotere tijdsverschillen, waarmee hij een einde maakte aan de Zwitserse hegemonie (Hugo Koblet won de Giro in 1950 en de Tour in 1951, Ferdi Kübler de Tour in 1950).

Die laatste, ook wel de Arend van Adliswil genoemd, biste in 1952 wel zijn Ardense dubbelslag die toen nog in één weekend gevat werd.

 

Na zijn debacle in 1951 verzaakte Louison Bobet zowaar aan de Tour en verlegde de focus naar de klassiekers, waarvan hij in 1951 al én Milano-Sanremo én de Giro di Lombardia had gewonnen. Na een overwalk in Paris-Nice (vier van de zes ritten gewonnen en eindwinnaar) was hij wel goed aan zet in de klassiekers maar hij bleef er steken op een verre ereplaats: 6de in de Ronde van Vlaanderen, 7de in Paris-Roubaix en 4de in Liège-Bastogne-Liège. Het werd enigszins bijgekleurd met winst in de G.P. des Nations. Dat had hij liever in het WK gedaan maar in Luxembourg voltrok zich een farce. Op een weinig selectief parcours sneden 34 van de 48 starters de laatste rechte lijn aan die drie berühmte Unbekannte naar het podium voerde: Heinz Müller (D.) mocht er neerkijken op Gottfried Weilenmann (Zwits.) en Ludwig Hörmann (D.). 

Heinz Müller godbetert kampioen van de wereld en één jaar de onwaardige drager van de mooiste trui, zelfs al mocht hij er in 1953 de Duitse kampioenentrui over trekken en zou hij globaal negen dagzeges behalen in de Deutschland Tour. 

 

De inmiddels 32-jarige Stan Ockers onderscheidde zich in 1952, zij het zonder dagzege, in de Giro (6de) en vooral in de Tour (op een klein halfuur 2de na Fausto Coppi).

De andere Belgen vonden het vooral in de ééndagskoersen: Raymond Impanis in Gent-Wevelgem en Briek Schotte in Paris-Brussel. Bovenal won Rik Van Steenbergen vier jaar later opnieuw Paris-Roubaix na een rechtstreeks duel met Fausto Coppi die de Kempenaar niet uit zijn zog kreeg. Toen Fausto zich gewonnen gaf, verraste Rik hem met een treiterend schouderklopje, zoals Paul Herygers 42 jaar later zou doen met Richard Groenendaal tijdens het WK veldrijden in Koksijde 1994.

 

Raymond Guégan haalde het in Paris-Tours verrassend van Briek Schotte. De Picardiër was een heus one hit wonder.

Wim van Est won voor de tweede keer Bordeaux-Paris en zou dat in 1961, op zijn 38ste, een derde keer doen. Nòg mooier was zijn triomf in de Ronde van Vlaanderen 1953, memorabel was zijn Tour van 1951 met een diepe duik in het ravijn van de afzink der col d’Aubisque die hij overleefde net als zijn Pontiac, dat er een onbedoelde reclamestunt uit haalde.

 

Loretto Petrucci was in 1951 al derde geworden in Sanremo, waar hij in 1952 en 1953 (waarna ook Paris-Brussel) won. 

Giuseppe Minardi had zich in 1951 tussen Louison Bobet en Fausto Coppi kunnen wurmen en haalde in 1952 zijn slag thuis en bijna ook in Sanremo Petrucci stak erzowel in 1952 als in 1953 een stokje voor. Minardi won vanaf 1951 zesmaal op een rij een tappa in de Giro.

Italia beschikte ook nog steeds over Gino Bartali die op zijn 38ste nog vierde werd in de Giro en elfde in de Tour.

 

Wout Wagtmans, die zich meer op wilskracht dan op talent beriep maar zowel in de Giro als in de Tour tweemaal de top tien haalde en er vijf dagzeges behaalde, won de Tour de Romandie. 

 

Pasquale Fornara deed dat in de Tour de Suisse en zou dat herhalen in 1954, 1957 en 1958. Hij onderscheidde zich ook in de Giro (vooral in 1953: dagzege, derde in het tijdklassement en winnaar volgens de optelling van plaatsen). Ook in de Tour (4de in 1955) en in de Vuelta (in 1958 2de na Jean Stablinski) had hij een betekenisvolle voetafdruk.

Last but not least was er de sympathieke overwinning van Roger Decock in de 36ste Ronde van Vlaanderen. Hij was het best bestand tegen de bittere koude omdat zijn apotheker Cardoen hem een zelfgemaakte embrocatie (een vettige substantie die zijn lijf deed gloeien alsof hij dicht bij een Leuvense stoof zat) bezorgde en waardoor hij het verschil maakte met zijn verkleumde vluchtgezellen Loretto Petrucci en Briek Schotte

 

André Noyelle won op 2 augustus 1952 de Olympische wegrit in Helsinki. Drie weken later werd hij in Luxembourg na Luciano Ciancola tweede in het wereldkampioenschap WK. De minzame Ieperling werd naderhand een middenmoterdie enkel in Gent-Wevelgem (2de na Rik Van Looy in 1957) meedeed voor de vette prijzen. Ciancola bracht er als beroepsrenner vrijwel niets van terecht.

 

Jef Schils werd in Deinze een maand vòòr zijn 21ste verjaardag en aan het begin van zijn lergerdienst de verrassende kampioen van België bij de beroepsrenners. Het jaar daarop bleef hij in Paris-Tours uit de greep van een ijlend peloton, waarvan Ferdi Kübler de spurt voor de tweede plaats won. Dat was Schils’ voornaamste van om en bij de 100 overwinningen waarin te weinig kwaliteit. De vermeende kleine Coppi loste de torenhoge verwachtingen niet in, zelfs al haalde hij de top 10 in Liège-Bastogne-Liège (8ste in 1955) en in de Giro di Lombardia (4de in 1958).

 

In Brussel werd de 18-jarige Rik Van Looy de eerste van twee opeenvolgende keren kampioen van België bij de liefhebbers. Hij werd geselecteerd voor de Olympische wegrit in Helsinki (waar hij opgaf) en voor het WK in Luxembourg (waar hij viel en een arm brak).

De eveneens 18-jarige Jacques Anquetil werd in zijn thuishaven Rouen champion de France des amateurs en voltooide zowel de Olympische wegrit (12de) als het WK (8ste). 

Rik en Jacques zouden de volgende 15 jaar de zwaarste voetafdruk hebben op het professionele wielrennen.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten