Zestig jaar geleden overleed
de amper 40-jarige Fausto COPPI
de amper 40-jarige Fausto COPPI
Vandaag is het dag op dag 60 jaar geleden dat de 40-jarige Fausto Coppi, in Tortona (It.) overleed aan de gevolgen van malaria, opgelopen in Opper-Volta, nu Burkina Fasso. De symptomen werden te laat onderkend en de dokters dienden hem medicijnen toe ter bestrijding van een… longontsteking. Die medicatie werkte averechts en versnelde zijn ziekteproces, waardoor men de amper 40-jarige campionissimo niet meer kon redden. Fausto zou op 15 september 2019, acht dagen na Briek Schotte, honderd jaar zijn geworden. Het gaat hard en het wordt gauw vergeten want geen enkele krant wijdde er een iota aan, zoals wel enkele sociale media.
Fausto Coppi was halfweg de 20ste eeuw de tot dan toe grootste sensatie uit de storia del ciclismo. Hij werd aangeworven door het fietsenmerk Legnano, waarvan Gino Bartali al langer deel uitmaakte en vooral in die pistache kleuren een palmares opbouwde. Fausto maakte zijn debuut in de Giro van 1940 en werd aangemaand om in dienst te rijden van de gevestigde kampioen. Hij was amper twintig maar wilde toch al de kopman van zichzelf zijn. Hij won en Bartali werd pas negende op ruim drie kwartier. Tussen beide giganten zou het in de koers nog slechts sporadisch goed komen. Bovendien werden ze uiteengereten door een uiteenlopende filosofische opvatting: Gino was de vrome, Fausto de heidense. Dat zal ook wel meegespeeld hebben in de “taakverdeling” tijdens de Tweede Wereldoorlog: Coppi werd naar het Tunesische front gestuurd en er krijgsgevangen gemaakt; Bartali bivakkeerde in het Vaticaan en activeerde het Italiaanse verzet.
Na de bevrijding nam koersend Italië meteen weer de draad op in 1946. Coppi opende met een groots nummer in Milano-Sanremo. Hij rondde een marathon-ontsnapping af en won met minstens een kwartier voorsprong op de anderen, Bartali werd vierde op … 18’30”! Het verschil tussen beide antagonisten bedroeg amper driekwart minuut in de Giro, die Coppi ook zou winnen in ’49, ’52 en ’53. In ’49 en in ’52 deed hij dat in combinatie met winst in de Tour, wat niemand (zelfs Gino Bartali niet) hem had voorgedaan en wat hem slechts door vijf andere metronomen als Jacques Anquetil (1964), Eddy Merckx (1970, 1972 en 1974), Bernard Hinault (1982 en 1985), Stephen Roche (1987) en Miguel Indurain (1992 en 1993) zou worden nagedaan.
Fausto Coppi was dus een pionier in het voor zich uitschuiven van zijn limieten, zoals hij dat ook was inzake het rijden per ploeg (squadra) en inzake een al of niet koosjere medische begeleiding. Fausto was, zowel in ééndagswedstrijden als in de rittenkoersen, de beste van zijn generatie. Behalve driemaal Sanremo en vijf keer Lombardia won hij ook Paris-Roubaix in 1950 werd hij in 1952 (na Rik Van Steenbergen) en in 1955 (na Jean Forestier) tweede.
In de Ronde van Vlaanderen en in Liège-Bastogne-Liège, die hij ongetwijfeld ook aankon, zette hij zelfs geen enkele keer aan. Hij won wel La Flèche Wallonne in 1950 na bijna ook de Omloop Het Volk in 1948. Eén van mijn hardste koersen ooit, getuigde de Liguriaan. Alsof het nog zwaar genoeg was, reed hij twee keer lek, maar dat belette hem niet om op vijftien kilometer van de finish zijn zegetocht in te zetten. De samenspannende autochtonen haalden hem terug maar nog hield Fausto een cartouche over om in de spurt te winnen. Hij werd evenwel (in plaats van helemaal te worden uitgesloten) inconsequent naar de tweede plaats teruggezet omdat hij bij zijn tweede bandbreuk gedepanneerd werd door René Walschot. Sylvain Grysolle kreeg daardoor de zege in de schoot geworpen tot grote wanhoop van de organisatoren die veel liever de campionissimo als laureaat van hun vierde editie hadden gehuldigd. Eén en ander heeft ongetwijfeld meegespeeld in het feit dat Fausto Coppi nooit meer naar Vlaanderen terugkeerde, zelfs niet voor de Ronde van Vlaanderen.
Fausto Coppi leed zijn pijnlijkste nederlaag in de Giro di Lombardia 1956. Op zijn 37ste wilde hij, met een zesde zege, een bleek seizoen bijkleuren. Hij kon er zich evenwel niet uit de voeten maken voor de tien jaar jongere en veel snellere André Darrigade die hem in het halfduister logisch klopte in de spurt. 1956 was voor Fausto Coppi hoegenaamd geen verblijdend jaar. Jacques Anquetil had in juni zijn veertien jaar oude werelduurecord met 288 meter verbeterd en op 46,159 km. gebracht.
1953 was, met een vijfde Giro als enige grote overwinning, niet zijn allerbeste seizoen. Dat werd op de voorlaatste dag van augustus meer dan goedgemaakt met zijn eerste en enige regenboogtrui. In Lugano, waar hij qua parcours met de Crespara (1620 m.) als “dak” op zijn wenken werd bediend, viel hem een ongekende superdag te beurt. Hij hield zich gedeisd tot halfkoers, wanneer hij met Louison Bobet, Nino Defilippis, Pasquale Fornara, Raphaël Geminiani, Ferdi Kübler en Stan Ockers bij elf vroege vluchters (onder wie Germain Derycke en Charly Gaul) aansloot. Coppi zette meteen door en Derycke was de enige die hem kon volgen maar niet meer op de ultieme beklimming van de Crespara. Fausto reed tijdens de laatste tien kilometer nog zes (!) onwaarschijnlijke minuten weg van Germain. Stan Ockers (+7’29”), Michele GiSmondi (+7’40”), Nino Defilippis en Charly Gaul (+9’17”) waren de enigen met minder dan tien minuten achterstand telden op de losgeslagen campionissimo. En toch zou Stan Ockers Fausto Coppi twee jaar later in Frascati overtreffen met een nog straffere greep van de regenboogtrui.
Fausto was behalve een veel gevierde ook een vaak tragische figuur: ondervoed tijdens zijn jeugd, uitgemergeld teruggekeerd van zijn krijgsgevangenschap in Tunesië, met een zieke maag als tol, waarvoor hij zich aan een strikt dieet moest houden. Daartegenover stond dat hij de omstandigheden, die hij wel in de hand had, optimaliseerde met de beste soigneurs, ploegleiders (niet in het minst Lomme Driessens) en mecaniciens. Bianchi en Campagnolo zorgden voor het allerbeste materiaal, zijn entourage voor uitgekiende trainingsschema’s. Fausto was zijn tijd vèr vooruit en dat hielp hem het verschil met de anderen uitdiepen. Op 29 juni 1951 verloor hij zijn vier jaar jonge broer Serse (de gedeelde winnaar van Paris-Roubaix 1949) die tijdens de Giro del Piemonte met zijn voorwiel in de tramrails haperde en zonder helm loodzwaar op zijn hoofd neerkwam.
Wat Fausto Coppi vooral een mix van hemelse en helse dagen opleverde, was zijn fel gecontesteerde relatie met Giulia Locatelli, die net als Fausto gehuwd was. In dat tijdvak ging het als een aardschok door het oerconservatief katholiek Italië. Veel tifosi keerden zich van deze zondaar af. Giulia werd tot La Dame Bianca omgedoopt omdat zij aan de aankomsten steevast in het wit gekleed en dus niet bepaald discreet haar opwachting maakte. De vendetta ging zo ver dat hun liefdesbaby in 1955 in Buenos Aires moest geboren worden. Het jongentje kreeg de toepasselijke naam Faustino mee maar zou nooit koersen. Hij werd liever architect in Novi Ligure (de geboorteplaats van zijn papa) en hij gaf de fietsenfabriek Masciaghi de toelating om de fietsen Coppi te construeren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten