Hij overleed 20 jaar geleden op zijn 63ste
Frans DE MULDER
deed het kort en goed
Oudere broer MARCEL had meer karakter
Tja, de Mulderkens: ik vernam er van kleinsaf nogal wat over want ze woonden in Machelen-aan-de-Leie, ook de leefgemeente van mijn lieve papa.
Marcel (°1928) en Frans (°1937) waren telgen uit een gezin van véértien kinderen. De oudste had meer karakter, de jongste meer talent. Indien je hen had kunnen samensmelten dan had je de opvolger van Lucien Buysse bekomen.
Frans had zo van die dagen dat hij alles en iedereen aankon maar die momenta werden gauw even zeldzaam als kostbaar.
Hij behaalde als jonge tiener 100 overwinningen en sloeg alle mogelijke stappen over. Vanaf 1957 koos hij zijn wedstrijden zorgvuldiger uit met enkele voltreffers als opbrengst, te beginnen met de Rund um Berlin, een topkoers van 212 km. Frans was net op tijd terug om aan de Ronde van België te beginnen, de eerste rit te winnen en derde te worden in de eindstand. Eind mei won hij de Omloop van de Vlaamse Gewesten, de voornaamste ééndagskoers in die categorie. Hij was dan al incontournable in de selectie voor het wereldkampioenschap in het nabije Waregem, waar hij als de jongste reveleerde met een vijfde plaats. Louis Proost, zijn 2,5 jaar oudere landgenoot, won vòòr Arnaldo Pambianco (die vier jaar later de Giro zou winnen) en Schalk Verhoef (Ned.). De Oost-Duitse staatsamateur Gustav-Adolf Schur versloeg een dikke minuut later het zeven jaar jongere Mulderke in de spurt voor de vierde plaats.
De geboren Kruis(hout)emnaar durfde in 1958 nog niet meteen naar de beroepscategorie overstappen, begon het seizoen als onafhankelijke en werd als bijna vanzelfsprekend kampioen van België in Tongeren. Begin augustus behaalde hij zijn eerste profzege in de kermiskoers van Kortrijk vòòr Roger Vindevogel, Marcel Seynaeve en nog vier medevluchters.
Vanaf 1959 was er geen houden meer aan. Hij had zelfs geen overwinning nodig om de absolute veropenbaring van het voorjaar te zijn: 4de in Milano-Sanremo, 7de in Paris-Roubaix en in La Flèche Wallonne en 3de in Liège-Bastogne-Liège. Hij was nog maar enkele maanden 21 jaar. Vanaf mei was hij nog amper aan zet, een eerste teken van zijn fragiliteit.
In het voorjaar 1960 kwam hij (toch nog 2de in Gent-Wevelgem en 7de in de Ronde van Vlaanderen) minder tot zijn recht maar dat werd in de Vuelta dubbel en dik goedgemaakt met vier dagzeges en een onmogelijke eindoverwinning waarvoor zijn ploegleider Berten De Kimpe hem tot een karaktermoord aanzette. Armand Desmet leidde afgetekend in de tussenstand maar De Kimpe zag liever zijn buurman Frans De Mulder winnen. Als stichter en eigenaar van de fietsen Groene Leeuw was zijn wil wet en dus geneerde hij zich niet om een meedogenloze manipulator te zijn.
De bloedhete 15de Vuelta (17 ritten zonder rustdag) rolde van de ene calamiteit in het andere: val- en vechtpartijen, wisselende posities door echappées-bidon. Het begon in Gijon met een korte ploegentijdrit, die door Faema nipt gewonnen werd vòòr Groene Leeuw. Niet Federico Bahamontes maar Gabriel Mas kwam één dag in het bezit van de leiderstrui. Frans De Mulder werd dé figuur van de eerste week met twee dagzeges, waarvan vooral die in Madrid kon tellen want in de hoofdstad won hij een rechtstreeks duel van Charly Gaul, die al twee keer de Giro (in 1956 & 1958) en in 1959 de Tour had gewonnen. Twee dagen later was er de 269 km. lange rit van Zaragoza naar Barcelona, waarin drie Groene Leeuwen (Frans De Mulder, Armand Desmet en André Messelis) een marathonontsnapping opzetten. Met vijf anderen, van wie Salvador Botella (Faema) de rit mocht winnen, reden ze véle minuten weg van de anderen, van Bahamontes en Gaul zelfs meer dan 37 minuten. Frans werd afgetekend de nieuwe leider maar was zijn amarillotrui ’s anderendaags alweer kwijt na een volgende echappée-bidon, waarin Armand Desmet als ‘waakhond’ meeschoof en waarmee hij 19 minuten wegreed van het tot 42 eenheden gereduceerd peloton. Armand leek halfweg de Vuelta gewonnen spel te hebben tot er zich tijdens de zware slotdagen een coup-de-théâtre voltrok. Frans De Mulder schoof op zijn beurt als vermeende waakhond mee met de uitbrekende Jesus Lorono, de winnaar van de Vuelta 1957. Het duo nam grote voorsprong en vooral ruim elf minuten op Armand Desmet die er zijn leiderstrui bij inschoot. Er was Lorono beloofd dat hij de rit zou mogen winnen maar snode Berten De Kimpe slikte die belofte in. Het verschil tussen zijn frères-ennemi was nog vrij gering en dus gaf Mulderke er zekerheidshalve nog een bijkomende lap op in de korte ochtendrit van de slotdag. Geëscorteerd door Arthur De Cabooter en met de aanklampende Juan Campillo reden ze 13’30” van wat moest doorgaan voor het peloton(netje). Globaal waren nog amper 24 renners in koers, van wie een kwart Groene Leeuwen. De afsluitende klimtijdrit van 53 km. over de Alto de Sollube in Bilbao werd een prooi voor Antonio Karmany, de winnaar van de bergprijs en vierde in het tijdklassement. De twee Vlaamse hoofdrolspelers sloten weinig eervol af, hun decompressie was al begonnen. Dat mocht ook wel na meer dan 103 uren driftig onderweg te zijn geweest. De Groene Leeuwen van meesterfixer Berten De Kimpe wonnen 7 van de 17 ritten: Frans De Mulder (4), El Torro De Cabooter (2 en winnaar op punten) en Alfons (opa van Diether, Hendrik en Laurens) Sweeck.
Frans De Mulder moest van die helse bloedhete tocht zonder rustdag langdurig herstellen om pas 2,5 maanden later herop te staan en kampioen van België te worden door zich in Wanfercée-Baulet uit de voeten te maken. Luttele seconden na hem spurtten Willy Vannitsen, Arthur De Cabooter, Rik Van Looy en Emile Daems voor de dichtste ereplaatsen. Het leverde een selectie op voor het wereldkampioenschap in Karl-Marx-Stadt, waar hij zich graag uitsloofde voor de vorstelijk uitkerende Rik Van Looy, die zijn eerste regenboogtrui over de schouders trok. If you can’t beat him, join him.
Frans moest nog altijd 23 jaar worden maar had het beste dan al gehad.
Hij keerde in 1961 nog naar de Vuelta terug maar gaf er op twee dagen vòòr het einde. Daar kwam amper nog wat bij. Toch werd hij, op voorspraak van titelverdediger Rik Van Looy, geselecteerd voor het WK in Bern.
1962 luidde zijn heropstanding niet in. Hij maakte alsnog zijn debuut in de Tour maar enkel in Herentals (9de) behaalde hij een vermeldenswaardige uitslag en gaf na twee weken op. De enige keer dat hij een goede beurt maakte hij in het zware kampioenschap van België op de Citadel de Namur, waar hij vierde werd en waarvoor hij een derde keer op een rij geselecteerd werd voor het wereldkampioenschap in Salo, waar hij evenwel het einde niet haalde. Het was het begin van zij. afscheid, al was er in 1963 nog een korte heropflakkering met zowaar winst in de ‘klim’tijdrit naar de Citadel de Namur annex derde eindplaats in de Ronde van België. Twee weken later won hij ook in Nokere, toen nog een kermiskoers weliswaar met aanzien.
Vier maanden voor zijn 26ste verjaardag was hij reeds renner af. Opgebrand in de klauwen van Berten De Kimpe, werd daarover geroddeld. De zwaarlijvige Deinzenaar kwam over uit de … paardenwereld, waaruit hij wegens verboden middelen, verbannen was. Frans De Mulder heeft steevast ontkend dat hij door zijn ploegleider als een paard behandeld werd. Zijn snel verval had volgens hem alles te maken een tekort aan rode bloedcellen, waarvoor hij na de lente van 1963 langdurige rust kreeg opgelegd. Toen hij de draad mocht heropnemen, kon hij het niet meer opbrengen waarbij hij ootmoedig toegaf nooit een trainingsbeest te zijn geweest.
Een korte heftige carrière: het overkwam wel meer Vlaamse youngsters eind jaren vijftig / begin jaren zestig van vorige eeuw. Benoni Beheyt, Willy Bocklant, Arthur De Cabooter, Frans Melckenbeeck, Jef Schils, Willy Vanden Berghen, Jos Wouters, …
Frans De Mulder had een negen jaar oudere broer Marcel, die men minder talent toedichtte maar op meer karakter betrapte.
Winnen was zelden aan hem besteed: een dagzege in de Ronde van België 1950, in het Critérium du Dauphiné 1951 (waarin hij in 1955 als derde eindigde), in de Deutschland Tour 1952 (tweede na Isidoor De Ryck). In 1952 stak hij in het nabije Deinze een gretige hand uit naar de Belgische driekleur maar de 20-jarige Jef Schils en Robert Vanderstockt waren hem te vlug af.
Vooral de Tour (21ste in 1949, 16de in 1950, 13de in 1951, 21ste in 1954) belichaamde zijn leven als coureur. Zijn debuut in 1949 ging niet onopgemerkt voorbij met een zesde plaats in de loodzware 17de rit van Briançon naar Aosta, waarin hij Fausto Coppi en Gino Bartali langdurig had kunnen volgen. Het jaar daarop had hij een rijk aandeel in de tweede plaats van Stan Ockers. In 1951 passeerde hij als eerste over de Mont-Ventoux maar hij kreeg in de afzink te maken met een lekke band die hij zelf moest herstellen. In 1952 en in 1953 werd hij niet geselecteerd voor de Tour omdat hij een niet nader genoemde B.W.B.-bons onvriendelijk had bejegend. De klassiekers waren minder zijn ding al werd hij toch vierde in La Flèche Wallonne 1950 en in 1954 vijfde in zowel de Ronde van Vlaanderen als in Liège-Bastogne-Liège. Tijdens de Ronde van België 1955 kwam hij zwaar ten val, wat zijn prestatievermogen ondermijnde en definitief weghield uit de Tour.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten